vrijdag 22 december 2017

Balans verslag

Balans verslag
Eva de Weerdt klas 6A

De laatste drie jaar hebben wij verschillende literaire boeken moeten lezen. Deze boeken hadden verschillende niveaus op lezen voor de lijst. Van de boeken die ik heb gelezen sprak het ene deel mij meer aan dan het andere. Mijn favoriete boek van mijn lijst was het boek “Onder Professoren” van Willem Frederik Hermans. Dit boek vind ik heel leuk geschreven, want het taalgebruik is heel levendig en het is geschreven in spreektaal. Daarnaast zitten er delen met Groningse streektaal in, wat ik zelf wel een leuke twist vind. Ook vond ik het heel leuk dat het beeld dat ik van professoren had zo veranderde. In het boek wordt namelijk besproken welke roddels er waren en wat voor groepen de professoren onderling vormde, dit doet me dan ook heel erg denken aan de dingen die bij scholieren onderling ook gebeuren.
Mijn tweede favoriete boek was het boek kaas. Ik vond dit boek erg luchtig geschreven en er zaten veel onverwachte wendingen en verassingen in. Zo vond ik het een heel leuk stukje dat de vrienden van de ‘General Marine and Shipbuilding Company langs kwamen, omdat zij dachten dat hij wat ergs had en ik vond het stukje leuk waarin Hornstra langs kwam en de effecten die dat had op de hoofdpersoon en zijn familie.

In klas 5 hebben we ook meerdere literatuur lessen gehad. Mij sprak de verlichting het meest aan. Voor deze literaire stroming werd ons geacht de ‘Max Havelaar’ te lezen. Ik vond dit een erg leuk boek, omdat het zo’n realistisch beeld gaf van de slavernij in die tijd. Ook vond ik het erg leuk dat het boek was geschreven in een raamvertelling, waardoor je meerdere verhalen in een had. Door deze literatuur lessen en dit boek ben ik meer naar de betekenis van boeken gaan kijken en meer naar het doel waarmee het boek is geschreven.

Na het lezen van al deze boeken heb ik een mening gevormd over literaire boeken. Over het algemeen heb ik wel lessen geleerd uit de boeken en daarmee een andere kijk op lezen gekregen. Ook heb ik het idee dat mijn begrip van de Nederlandse taal is verbeterd en dat mijn vocabulaire tot een hoger niveau is gestegen. Wel vond ik dat de literaire boeken soms wat saaie stukjes bevatten, waardoor ik het lastig vond om weer verder te lezen. Dit kan aan mijn manier van lezen liggen, omdat wij gedwongen worden om uit een bepaalde selectie een boek te kiezen en deze in een geringe tijd te lezen. Hierdoor lees je een boek anders dan als het in je vrije tijd is. Zo let je bijvoorbeeld meer op bepaalde aspecten en ga je meer nadenken over de achterliggende gedachten en over de specifieke kenmerken van het boek. Hierdoor lees je minder ontspannen het boek. Daarnaast zijn sommige schrijvers, zoals Louis Couperus, die verhalen heel ingewikkeld en dubbelzinnig maken. Ook zijn er boeken, zoals het boek hersenschimmen, dat je na een tijdje niet meer weet of bepaalde gebeurtenissen echt gebeurde of dat het de verwardheid van Maarten was.


Als ik nu terug kijk naar mijn leesdossier ben ik blij dat ik bepaalde boeken heb vervangen. Zo heb ik aan het begin van de vierde ‘de eetclub’ gelezen. Dit boek is van zeer laag niveau en is daarom ook niet geschikt om op een leesdossier te zetten. Daarnaast heb ik ook het boek ‘Harem” van Ronald Giphart gelezen. Toen ik dit las had ik niet door dat dit het derde boek van Ronald Giphart was en daardoor niet toegestaan. Ik had dan ook achteraf beter hierover moeten nadenken, want dan had ik misschien genoeg tijd gehad om een ander wat matiger boek te vervangen, zoals “De Gelukvinder”. Naast dit had ik ook eerder mijn verslagen kunnen maken, want na een tijdje zakt een deel van het verhaal een beetje weg, waardoor het lastiger wordt om nog een goed en uitgebreid verslag te maken.

Over het algemeen vond ik het niet erg om de literaire boeken te lezen, want ik heb veel over andere tijd periodes geleerd en heb mijn Nederlands hierdoor verbeterd. Ik denk dat ik in de toekomst nog vaker literaire boeken zal lezen en dat ik meer zal nadenken over achterliggende gedachtes tijdens het lezen.


Voor een Nederlandse literatuur leraar zou ik aanraden om het lezen op een wat leukere manier te brengen, bijvoorbeeld door meer achtergrond informatie over de boeken te geven of door boeken klassikaal te lezen. Daarnaast zou het een idee zijn om de verslagen wat leuker te maken door ze meer te betrekken op actuele gebeurtenissen. Daarnaast zou ik een literatuur docent willen aanmoedigen om wat modernere boeken aan te raden (die dan wel het gewenste niveau hebben en een paar boeken moeten nog steeds uit bepaalde stromingen komen). Op die manier is het lezen een stuk actueler en zullen er ook betere resultaten uit komen.

Leesverslag Fidessa

Leesverslag Fidessa
1.     Algemene informatie
Titel: Fidessa
Auteur: Louis Couperus
Plaats van uitgave: Amsterdam
Jaar van uitgave: 1899
Druk: 1899
Aantal pagina’s: 114

2.     Genre: Sprookje en novelle
3.     Samenvatting:
Het is nacht en de maan schijnt. Op een open weide aan de rand van het bos dartelen enkele nimfen rond. Zij zijn de dochters van de god van de zee. Op de weide dansen en zingen ze. Ze gebruiken daarbij een grote zilveren luchtharp van manestralen die tot in de hemel reikt. Door langs deze stralen te zweven gaan de snaren trillen en brengen ze een etherisch geluid voort. De nimfen zijn bekend met de weide en de zee, maar wagen zich niet in het donkere bos. Ze zijn daar bang voor, omdat er saters in het bos wonen die hen kwaad zouden kunnen doen.

In het bos ligt een witte eenhoorn te slapen. Hij wordt wakker door het geluid van de nimfen. Hij wordt nieuwsgierig en gaat naar de rand van het bos. Hij ziet de nimfen op de weide dansen en zingen. Hij wil met hen meedoen en gaat voorzichtig de weide op. Als de nimfen hem zien, willen ze hem temmen. Een van de nimfen, Fidessa geheten, springt op de rug van de eenhoorn. De eenhoorn schrikt daarvan en neemt de benen. Hij rent het bos weer in. De overige nimfen vliegen door de lucht met hem mee om Fidessa bij te staan die niet meer van de rug van de eenhoorn af durft te gaan. Op een gegeven moment laten de nimfen de eenhoorn gaan, omdat ze bang zijn in het bos. De eenhoorn draaft intussen met Fidessa op zijn rug dieper en dieper het bos in.

Fidessa wordt steeds banger. Het bos is ook zo donker! Ze durft de eenhoorn dan ook niet los te laten. Fidessa denkt aan haar vader en aan haar broers en zusjes. Ze zal hen wel nooit meer terugzien, denkt ze. Fidessa denkt, dat ze zal gaan sterven. Ze zal dan als een zeepbel opgaan in de lucht. Maar dan rent de eenhoorn opeens het bos uit en komt hij op een open vlakte terecht die bedekt is met gras en heideplanten. Omdat Fidessa bang is, dat de eenhoorn het bos weer in zal rennen, laat ze hem los en zweeft ze naar boven. Maar omdat ze verzwakt is, daalt ze neer in het gras en valt vervolgens flauw. De eenhoorn draaft daarna het bos weer in.

Na een aantal uren slaap wordt Fidessa wakker. In de verte ziet ze een stad. Er lopen mensen rond. Omdat ze het bos achter haar niet in durft te gaan, besluit ze naar de stad te gaan. Er vindt een riddertoernooi plaats. Op een gegeven moment krijgen de ridders Fidessa in de gaten en ze rijden naar haar toe. Omdat Fidessa een halo van parelglans om zich heen heeft, zien de ridders en soldaten haar als een bedreiging. Sommigen denken, dat ze een heks is. Ze trekken hun zwaarden en richten hun speren. Maar dan brult een van de ridders, Sans-Joye geheten, het bevel, dat men Fidessa met rust moet laten. Hij ontfermt zich over haar. Hij vraagt waarom ze geheel naakt is. Iedereen in de stad draagt namelijk een wapenrusting en is gepantserd, zowel mannen als vrouwen. Fidessa antwoordt, dat ze een nimf is en dat alle nimfen altijd naakt zijn. Fidessa vertelt Sans-Joye verder hoe ze hier terechtgekomen is.

Sans-Joye vraagt Fidessa naar haar ouders en of deze niet bedroefd zullen zijn. Fidessa legt hem uit, dat nimfen niet zo veel emoties hebben. Ze lachen en zingen. Heel veel meer doen ze niet. Liefhebben is een emotie die nimfen niet kennen. Ook geluk is voor een nimf een onbekend fenomeen. Sans-Joye concludeert, dat mensen en nimfen elkaar nooit zullen begrijpen. Daarom wil hij terug gaan naar de stad. Hij raadt Fidessa aan uit de buurt van de mensen te blijven. Fidessa durft niet alleen door het bos terug te gaan en vraagt Sans-Joye dus om met hem mee te mogen. Sans-Joye neemt Fidessa mee naar zijn kasteel in de stad.

In de stad trekt Fidessa veel bekijks. Iedereen is immers geharnast en Fidessa niet. In het kasteel van Sans-Joye kan Fidessa uitrusten. Sans-Joye belooft Fidessa om haar de volgende morgen door het bos terug te brengen naar de nimfenweide. In een nis valt Sans-Joye vervolgens in zijn zilveren harnas in slaap. Fidessa wordt bang in het kasteel als de avond en nacht vallen. Ze meent de eenhoorn in de vorm van een spook te zien. Als ze Sans-Joye wakker maakt, is het spook verdwenen. Fidessa valt vervolgens tegen het harnas van Sans-Joye in slaap.

De volgende dag brengt Sans-Joye Fidessa op zijn paard terug naar de nimfenweide. Het bos is donker en angstwekkend. Fidessa vertelt Sans-Joye, dat de woudreuzen vroeger strijders waren, maar dat het bos vervloekt werd. Daarom is het er zo donker en eng. Op de nimfenweide wil Sans-Joye afscheid van Fidessa nemen. Zijn leven bestaat immers uit strijd en is een totaal andere dan dat van Fidessa. Fidessa begint echter te huilen. Ze wil, dat Sans-Joye bij haar blijft op de weide. Sans-Joye weigert. Fidessa wil dan met hem mee teruggaan naar de stad. Sans-Joye geeft aan, dat dat ook niet kan. Ze moet dan een harnas gaan dragen, want naaktheid is een zonde in de stad. En iedereen draagt al vanaf zijn jeugd een harnas, dat met de jaren meegroeit. Fidessa geeft aan, dat ze een harnas voor zichzelf zal laten maken. Ze is een nimf en beschikt dus over bijzondere krachten die haar dat mogelijk maken.

Sans-Joye rijdt met Fidessa terug naar de stad. In het kasteel van Sans-Joye neemt Fidessa afscheid van hem. Ze gaat zich een harnas laten aanmeten. Ze zweeft vervolgens de stad uit. Op haar tocht komt Fidessa tot de ontdekking, dat ze verliefd geworden is op Sans-Joye. Dat is een emotie die ze eerder nog niet gevoeld heeft. Vanwege haar liefde voor Sans-Joye is Fidessa bereid voortaan in een harnas door het leven te gaan. Na een lange reis komt Fidessa in een bergachtig landschap. Ze zweeft de hoogste berg op en komt dan in een smidse terecht waar reusachtige cyclopen aan het smeden zijn. De hoofdsmid ziet Fidessa staan en vraagt wat ze komt doen. Ze legt hem uit, dat ze een harnas wil hebben en dat hij dat voor haar moet smeden.

De hoofdsmid probeert Fidessa van dit plan te weerhouden. Ze zal er naar zijn mening ongelukkig van worden. Nimfen zijn heel andere wezens dan mensen en ze zal zich niet meer vrij en licht kunnen bewegen. Fidessa kan beter hem liefhebben, want hij is een halfgod en de vorst van het vuur. Hij is machtig en kan prachtige dingen smeden. Fidessa houdt echter vol en wil ompantserd worden. De hoofdsmid geeft uiteindelijk toe en zal in zeven dagen een harnas voor haar smeden. Al die tijd moet ze bij hem op de berg in een grot blijven. De grot heeft gouden wanden en lijkt op een gouden spiegelzaal.

Na zeven dagen is het harnas klaar. Het is van verguld zilver en schitterend bewerkt. De hoofdsmid waarschuwt Fidessa, dat, als het harnas eenmaal om haar lichaam gesloten is, het niet meer losgemaakt kan worden. Alleen de dood kan haar dan van het harnas bevrijden. Het harnas is ondoordringbaar, maar heeft een zwakke plek. Als de punt van een dolk of zwaard precies op de op het harnas gegraveerde hoorn van de eenhoorn geplaatst wordt, zal de dolk of het zwaard door het pantser heen kunnen dringen en Fidessa kunnen doden. Fidessa laat zich ompantseren en moet dan te voet de berg weer af, want ze is nu te zwaar om te kunnen zweven.

Fidessa loopt terug naar de stad van Sans-Joye, maar de tocht is zwaar. Onderweg rust ze ergens uit in het gras. Daar wordt ze gevonden door een andere ridder die haar water geeft en op zijn paard laat rijden. Ze rusten uit in een burcht die ze onderweg tegenkomen. In de nacht wordt Fidessa wakker en ziet ze een lichtschijnsel. Het lichtschijnsel verbreedt zich tot een groot gewelf, waarin licht en muziek aanwezig is. Fidessa ziet rustbedden staan, waarop naakte mannen en vrouwen liggen. Aan het einde van de zaal ziet Fidessa een troon, waarop een naakte vorstin in de armen van een naakte jongeling ligt. Die jongeling is de ridder die haar vond. Een grijsaard probeert Fidessa vervolgens te verleiden tot het drinken van een drank die haar pantser zal doen afvallen. Hoewel Fidessa dat graag wil, beseft ze opeens, dat ze Sans-Joye liefheeft en dat ze daarom haar pantser moet aanhouden. Ze slaat de beker met drank weg en dan verandert alles opeens in vuur en rook.

De aanwezige mannen en vrouwen veranderen in vaalblauwe lijken. Fidessa beseft in de hel terechtgekomen te zijn en vlucht. Buiten de burcht staat een wit paard en ze springt op zijn rug, waarna het dier - dat niemand anders de witte eenhoorn is - er snel vandoor gaat. Fidessa beseft, dat het dier de eenhoorn is die haar van de nimfenweide naar de stad van Sans-Joye gebracht heeft. Ze wordt weer bang, maar vermant zich dan. De eenhoorn draaft als een razende door bos en veld en komt uiteindelijk op de nimfenweide. Daar springt hij door de luchtharp heen. Fidessa tokkelt tegelijkertijd een melodie waaraan haar zusters haar herkennen. Maar dan is de eenhoorn met Fidessa al weer weg - het bos in - en blijven Fidessa’s zusters alleen achter.

Fidessa wordt wakker op de heide voor de stad. De eenhoorn heeft haar daar kennelijk achtergelaten. Vol vreugde om het komende weerzien met Sans-Joye loopt Fidessa de stad in. Omdat ze gepantserd is, valt ze niet direct op. Bij het kasteel van Sans-Joye aangekomen hoort ze echter van diens schildknaap, dat Sans-Joye in de gevangenis zit. Hij heeft namelijk de regels overtreden door zich met een naakte nimf af te geven. Dat is in de stad verboden. Verbijsterd en verdrietig begint Fidessa door de stad te lopen. Door haar fraai verguld-zilveren harnas begint ze dan op te vallen. Diverse mensen beginnen haar te volgen. Uiteindelijk wordt ze door een grote menigte omsloten die haar vraagt wie ze eigenlijk is. De mensen denken, dat ze een spion is. Als Fidessa haar vizier oplicht en zich bekend maakt, kent niemand haar en wordt ze als een spion in de kerkers van de gevangenisburcht geworpen. Toevallig wordt ze aan dezelfde pilaar vastgeklonken als Sans-Joye.

Sans-Joye herkent haar in eerste instantie niet, omdat ze een harnas draagt. Later herkent hij haar wel en is hij blij, maar hij beklaagt vervolgens hun beider lot. Ze houden van elkaar, maar zitten nu allebei in een donkere en vochtige kerker. Ondanks dat is Fidessa toch gelukkig, omdat ze nu met Sans-Joye verenigd is. In de nacht ziet Fidessa buiten op een paar wolken haar zusters zitten. Ze beklagen Fidessa en vragen haar zich toch weer met hen te willen verenigen. Zonder Fidessa is het niet meer zo leuk op de nimfenweide. Fidessa’s zusters willen de heksen uit het donkere bos vragen of ze een toverdrank voor Fidessa willen brouwen. Door dit zogenaamde heulsap te drinken, zal Fidessa dan van haar pantser bevrijd en weer een gewone nimf kunnen worden. Fidessa weigert echter; ze wil bij Sans-Joye blijven.

De dagen in de kerker gaan voorbij. Sans-Joye denkt, dat hij zal sterven. Er is immers geen enkel perspectief voor hem en Fidessa. Sans-Joye vindt zijn leven doelloos geweest. Dan horen hij en Fidessa buiten een hoop lawaai. Het blijkt, dat er een oorlog aan de gang is. De vijand trekt moordend en plunderend rond. De mensen beginnen om Sans-Joye te roepen. Hij moet hen redden. Hij is immers de dapperste ridder van de stad. De kerker wordt ontsloten en men vraagt Sans-Joye of hij de stad wil redden. De koning heeft hem gratie verleend. Sans-Joye wil eerst niet. Hij is verbitterd. Fidessa echter weet hem te overtuigen van het tegendeel en Sans-Joye geeft dan toe. Hij gaat de kerker uit en stort zich op de vijand. Fidessa volgt hem als zijn schildknaap.

Sans-Joye vecht dapper en weet de vijand met zijn manschappen te verslaan en de stad uit te jagen. Op de heide voor de stad komt Sans-Joye echter tot de ontdekking, dat hij in de gevechten dodelijk gewond is geraakt. Hij zakt neer en zegt tegen Fidessa, dat hij nu sterven gaat in waarheid. Hij heeft daar vrede mee. Ook Fidessa heeft er vrede mee, maar geeft aan, dat ze Sans-Joye in de dood zal volgen. Sans-Joye sterft en Fidessa zet vervolgens haar dolk op de hoorn van de eenhoorn op haar harnas, de zwakke plek van het pantser. Zo sterft ook Fidessa. Ze voelt zich dan opeens verlicht, verlucht en verlost. In een transcendente staat ziet Fidessa hoe de mensen het lijk van Sans-Joye en dat van haar naar de stad dragen. Ze vindt vervolgens ook het transcendente lichaam van Sans-Joye terug en samen lopen ze, vergeestelijkt, over een pad van wolken naar het paradijs. De eenhoorn vergezelt hen op deze weg; hij komt uit het lichtwoud gesprongen. Hij is nu tam en aanhankelijk geworden. Sans-Joye en Fidessa worden zo voor eeuwig met elkaar verenigd.


4.     Verwachtingen

Ik verwacht van dit boek dat het een heel abstract en ingewikkeld verhaal gaat worden. Ik denk ook dat ondanks dat het boek erg dun is, ik er lang over zal doen om het te lezen doordat het mij niet een extreem aangrijpend verhaal lijkt. Verder denk ik wel dat als het boek eenmaal uit is, ik het achteraf met plezier heb gelezen.

Leesverslag De Uitvreter

Leesverslag De Uitvreter

1.    Algemene informatie:
Titel: De Uitvreter
Auteur: Nescio, Titaantjes Dichtertje
Plaats van uitgave: Groningen
Jaar van uitgave: 1982
Druk: 1918
Pagina’s: 142

2.    Genre: Verhalen bundel
3.    Samenvatting:
De uitvreter wordt geïntroduceerd als de op één na wonderbaarlijkste man van Europa door de verteller. Na een korte verder introductie over de uitvreter, komt het verhaal op Bavink, een schilder en vriend van de ik-verteller. Deze leert een mede-Amsterdammer genaamd Japi kennen in Zierikzee. Het was zomer en Bavink was daar om te schilderen. Al enkele malen was Japi hem opgevallen omdat hij steeds aan de waterkant zat te staren. Op de veerboot tussen Nomansdorp en Zijpe wekt Japi wedermaals de interesse van Bavink, en op de vragen van Bavink antwoordt Japi: “Nee”, zei Japi, “ik ben niks en ik doe niks. Eigenlijk doe ik nog te veel. Ik ben bezig te versterven. Het beste is, dat ik maar stil zit, bewegen en denken is goed voor domme menschen.” (p.11)
Al gauw begon het Bavink op te vallen dat het versterven niet te letterlijk moet worden opgevat: Japi kon praten voor drie en eten voor zes. Japai houdt Bavink gezelschap tijdens het schilderen. Omdat hij zo’n goed geheugen heeft en Bavink steunt bij het schilderen, betaalt Bavink alles voor Japi.
Als het winter wordt keren ze als boezemvrienden terug naar Amsterdam. Daar gaan de twee op bezoek bij de ik-figuur, die wordt aangesproken als Koekebakker. Ook Hoyer, eveneens kunstschilder, is hier aanwezig. Japi rookt de ene sigaar na de andere, Koekebakkers sigaren, en wanneer ze in het café aankomen op zijn uitnodigen, blijkt hij geen cent bij te hebben. Koekebakker betaalt dan maar, omdat niet rijk is of wil wezen.
Een maand later krijgt Koekebakker weer bezoek van Japi. Koekebakker is een arm man, juist is er een stukje van hem geplaatst en daarvan heeft hij enkele luxe levensmiddelen gekocht, deze zit hij net te bewonderen (na met zijn dingetjes te hebben gepraat). Japi draagt bij aankomt de schoenen van Appi en draagt enkele van Appi’s boeken in een krant gewikkeld; het stroomt van de regen. In deze krant, het Algemeen Handelsblad, staat een sollicitatie, Japi’s vader wil dat hij daarop solliciteert.
Na ruimschoots van Koekebakkers net nieuwe levensmiddelen gebruik te hebben gemaakt, weet Japi, op zijn uitvretigere wijze, Koekebakker door de stromende regen om een half maatje ouwe klare te sturen. Bij terugkomst ligt Japi al te slapen op het ledikant, hij maakt plaats en gaat met de dekens op de grond liggen slapen, de jenever hoeft hij niet meer.
Wanneer Koekebakker wakker wordt, blijkt Japi al weg te zijn, goed gevuld met een ontbijt, zodat er voor Koekebakker bijna niets meer over is.
De volgende ontmoeting van Koekebakker en Japi is bij Bavink thuis, deze is zelf niet aanwezig. Het gaat niet goed met Japi: hij moet nog steeds solliciteren van zijn vader. Hierop vertelt hij over zijn niet succesvolle carrière in de handel. Daarna deelt hij mee morgen naar Friesland te gaan. Waarom en met wie? “Alleen (…) Niks doen, nergens om. Zonde reden. Omdat ik er zin in heb”. (p.31)
Na zes weken keert Japi nog beroerder, terug. In de zomer is hij weer verdwenen. Koekebakker ontmoet hem bij toeval in Brussel. Japi ziet er dan piekfijn uit. Hij wil echter niet vertellen hoe dit komt. In augustus komt hij weer berooid in Amsterdam terug. “Hij was de oude niet meer, hij sprak weinig en rookte veel minder” (p.33)
In de winter werd hij door Hoyer gezien in Veere, in gezelschap van ‘een Fransche dame’. Nadat hij was teruggekeerd in Amsterdam, begon Japi ‘allerakeligst te boomen’. Over de zon die niet meer zou opkomen, de aarde die door de ruimte voortjaagde en het water dat niet stopte met stromen. Hij accepteert de baan die zijn vader hem aanbiedt, en wordt dan een harde werker.
Na twee jaar hard werken in Afrika, komt Japi ‘halfdood terug’. Koekebakker treft hem op een novembermiddag terwijl Japi weer aan het water zit te staren. Japi vertelt over zijn ervaringen: in Afrika had hij veel geleden, Jeanne, zijn Franse vriendin, had hem in de steek gelaten en leed aan een ongeneeslijke borstkwaal. Hard werken deed hij niet meer: “Z’n kantoor vrat i uit. (…) Te sappel had i zich gemaakt.” (p.38) Onder de iindruk van de armoede en ellende die hij in België had gezien, had hij socialist willen worden. Daarom was hij gaan werken en schrijven. Geholpen had het niet: “Hij was nu wijzer, hij trok er zijn handen van af. (…) Hij was nu bezig zijn tijd te verstaren. Bereiken kon je toch niets.” (p.40)
Nog enige maanden verstaart Japi zijn tijd. Als Jeanne is overleden, tijdens de volgende zomer, stapt hij van de Waalbrug af. In zijn kamer vindt met zes briefjes met G.v.d. en één met ‘Ziezoo’.

4.    Thema’s en Motieven:

a.     Thema: Het thema is Japi zelf. Hij is het enige centrale persoon en maakt een ontwikkeling door. Hij zou dan ook gezien kunnen worden als het Thema van het boek.
b.    Motieven:
Geluk: Japi is altijd op zoek naar geluk
Geld: Japi ging er van uit dat geld niet gelukkig maakt en dat je het niet nodig hebt, maar hij kwam er later achter dat dit echter wel zo was.
Water: Dit is waar Japi altijd naar staart en verdrinkt zichzelf. Dit is een heel symbolisch aspect in het boek.



Leesverslag Kaas

Leesverslag Kaas


1.    Algemene informatie:
Titel: Kaas
Auteur: Willem Elsschot (pseudoniem van Alphonsus Josephus de Ridder)
Plaats van uitgave: Amsterdam
Jaar van uitgave: 1991
Druk: 1933
Pagina’s: 112

2.    Genre: Roman
3.    Samenvatting:
In de inleiding over de stijl vergelijkt Elsschot deze met muziek en vervolgens komt er een breder opgezette vergelijking: een blauwe lucht die langzamerhand met wolken wordt bedekt, terwijl gongslagen weerklinken. Uit deze uitvoerige bergelijking kan men opmaken dat de schrijver het begrip stijl opvat als de kunst een boek zo te 'componeren' dat het de lezer doorlopend boeit; de lezer moet voortdurend in spanning uitzien naar wat komt en de schrijver moet hem telkens weer verrassen met onverwachte dingen.
Merkwaardig, want afwijkend van wat in romans gebruikelijk is, is de opsomming van personages en elementen, vóór het eigenlijke verhaal begint. Iets dergelijks verwacht men eerder bij een toneelstuk. Bij Frans Laarmans staat: klerk, daarna koopman, daarna weder klerk. Dit is eigenlijk heel in het kort de inhoud van de roman.
Laarmans' moeder sterft. Op de begrafenis maakt het kennis met Van Schoonbeke, die hem uitnodigt tot een bezoek. Wekelijks is er bij deze rijkaard een bijeenkomst van rijke, invloedrijke, gewichtige lieden; althans zij doen zich zo voor. Laarmans, die een pennelikker is, voelt zich in dit milieu misplaatst. Van Schoonbeke biedt hem nu aan, vertegenwoordiger van een Hollandse kaasfirma te worden. Laarmans stemt toe. Hij gaat naar Amsterdam en krijgt daar bij de firma Hornstra een contract. In Schoonbeke's vriendenkring kan hij nu doorgaan voor groothandelaar in voedingswaren!
Frans krijgt van zijn broer, de dokter, een schriftelijke verklaring, dat hij een maand niet kan werken. Hij krijgt die maand ziekteverlof, maar zonder behoud van salaris. Hij richt zijn kantoor in en bestelt brievenpapier. De 10.000 kazen arriveren en worden in een veem opgeslagen. Laarmans gaat op zoek naar een bureau en een schrijfmachine. Op de club van Schoonbeke verkoopt hij aan ieder der aanwezigen één bol… voor de prijs van de groothandel. In een advertentie vraagt hij om agenten en krijgt 164 brieven, die hij alle beantwoordt. Mensen van het kantoor komen hun 'zieke' collega een geschenk aan bieden.
Van de 30 agenten die hij aanstelt, hoort hij voorlopig niets. Hij wordt tot plaatsvervangend voorzitter gekozen van de Vakbond van Belgische kaashandelaren en moet met enkele andere kaas-prominenten naar het Departement van Handel om ver mindering van invoerrechten te bepleiten. Van het onderhoud met de directeur-generaal begrijpt hij niets, maar als hij in wanhoop uitroept dat hij er genoeg van heeft, raakt de directeur-generaal, die zijn woorden verkeerd opvat, zo onder de indruk dat de verlaging wordt toegestaan.
Ten- einde raad – er is praktisch nog geen kaas verkocht – gaat Laarmans advies vragen bij Boorman, adviseur voor kooplieden, wonend in Villa des Roses (!) te Brasschaet. Diens goede raad helpt niet. Als Laarmans eindelijk een winkel durft te betreden om zijn kaas te slijten, blijkt de winkelier de vorige agent van Hornstra te zijn.
Laarmans geeft het op. Als Hornstra komt , durft hij zelfs de deur niet te openen. Hij wordt weer klerk. En dan ontvangt hij van een agent uit Brugge een bestelling van 4200 kilo! Te laat!